De bijzonderheid van zijn werk schuilt in de aparte wijze van schilderen:
Wanneer hij aan een schilderij begon, maakte hij eerst een bijna abstracte schets van wat hem trof. Dat konden diverse onderwerpen zijn, bijv. een stadsgezicht, een oude stadsmuur, een paar oude koggeschepen of enkele boerderijdieren. Vanuit deze welhaast abstracte reconstructie van het gegeven op het schetsblad, werd, meestal ook nog eerst via een aparte kleurschets, op vollinnen een onderschildering in Tempera (eiwitverf) neergezet. Daar overheen werd, laag na laag, het glacis van olieverf (Talens Rembrandt-kwaliteit) gelegd, totdat zo'n schilderij een bijzondere glans kreeg, waarbij een groot contrast ontstond.
De schilder zelf heeft zijn werkmethode duidelijk op papier vermeld tijdens een door hem uitgesproken openingsspeech t.g.v. een gehouden tentoonstelling (mogelijk in Zutphen). Je vindt het in zijn onderstaande verhandeling. Al zijn informatie geeft tegelijk een redelijk verhelderend beeld van zijn loopbaan als schilder.
Ik zal ongeveer 30 jr. geweest zijn toen ik ernstig ziek werd. Ik lag in het ziekenhuis en had héél hoog koorts, maar het was in het geheel niet onaangenaam. want ik had de prachtigste visioenen, die ik daarna maar hoogst zelden heb gehad. Zoodra ik mijn oogen sloot zag ik de prachtigste taferelen in haast ondenkbaar schitterende kleuren. Opende ik mijn oogen, dan zag ik alleen maar de ziekenkamer waarin ik lag. Niets verontrustends.
Nu is het eigenaardige dat ik als klein kind ook ernstig ziek geweest ben, typhus, met zijn hooge koorts. Het is zeker niet ondenkbaar, dat ik toen ook heel mooie tafereelen heb gezien, in elk geval, ik heb heel klein nog, altijd gezegd schilder te willen worden en mijn ouders gaven me reeds op mijn elfde jaar teeken- en schilderlessen. Woensdag- en Zaterdagmiddag ging ik met de tram naar R’dam en werkte daar op ’t atelier van Willem Hardenberg mijn leermeester en tegelijk vertrouwensman, een goed teekenaar met een zeer verfijnde kunstsmaak.
Ik maakte toen al mijn eerste schilderijen en wonderlijk misschien genoeg in dezelfde trant, waarin ik nu schilder. Mijn geboortestad heeft niet nagelaten groote indruk op mij te maken. Het oude Schiedam van toen met z’n 30 m hooge korenmolens, zijn oude pakhuizen, zijn havens, zijn steegjes en sloppen. Ze waren mijn eerste onderwerpen.
Toen ik ongeveer 20 jaar was begon mijn academische loopbaan. Aan de Haagsche Academie v. Beeldende Kunsten heb ik ongeveer 3½ jaar gewerkt. Daarna vestigde ik me als schilder in Den Haag.
Mijn eerste, veel te vroege tentoonstelling was bij Kleijkamp. Inn die tijd exposeerde ik vrij veel, totdat ik me in Epe vestigde waar ik vrij afgezonderd werkte in de eenzaamheid en van nu af exposeerde ik maar zelden. Met mijn (tweede) Vrouw heb ik veel gereisd in ’t buitenland. De bergen hebben me altijd bijzonder aangetrokken.
Ik heb heel hard gewerkt en me in ’t bijzonder toegelegd om een deugdelijke techniek te verkrijgen. Die komt niet vanzelf. Mijn voorstudies hebben me de weg gewezen. Bij het schoonmaken van mijn penseelen met wit papier werd ik dikwijls getroffen door de meest wonderlijke kleurcombinatie. Het heeft er toe geleid dat ik nu voorstudies in kleur ging maken in plaats van alleen maar voorstudies in zwart-wit zooals ik tot nog toe had gedaan. U zult er enkele van kunnen bekijken. Honderden voorstudies heb ik in de loop van de jaren gemaakt, evenveel bijna ervan omgewerkt
of vernietigd. Als ik nu rondloop met het idee een nieuw doek te maken zoek ik tusschen al die voorstudies, de meeste zijn slechts kleurstudies en meestal vind ik direct diegene die me inspireert bij mijn nieuwe onderwerp. (Honderden en honderden uren heb ik besteed met het maken van die voorstudies, ik kan er nooit mee ophouden, telkens maak ik erbij en doe andere weg.) Ik maak nu een ontwerp in zwart-wit, soms meer dan één en dan pas begin ik met het schilderij, eerst in tempera, in olieverf, vrij dik. Dit moet eerst goed drogen. Dan met tusschenpoozen van ongeveer een week, schilder ik het geheel over, telkens en telkens weer met dunne verflagen. Op sommige van de hier aanwezige doeken zijn wel 20 - 30 lagen verf over elkaar aangebracht. Zoo heb ik honderden schilderijen opgezet, waarvan ik de meeste vernietigd heb alvorens ze voleindigd waren, om reden dat ze me in t geheel niet bevielen.
Heel veel dank ben ik verschuldigd aan mijn (tweede) Vrouw die net zoo kritisch is als ik, misschien nog meer. Alvorens ik ’s morgens begin bekijken we heel erg kritisch het doek van de dag, bespreken wat er aan gewerkt en eventueel veranderd moet worden en dan ga ik aan ’t werk met de moed van de wanhoop. Elke dag werk ik aan een ander doek, totdat het eerste weer, goed nagedroogd, aan de beurt is, zoodat ik gewoonlijk aan 8 à 10 schilderijen (of meer) tegelijk werk. Maar ook heel oude schilderijen krijgen meestal hun beurt, Ik las eens van een heel ouden schilder, een van de beroemdste klassieken dat hij bad, zestig jaar geworden: “Och Heer, laat me 80 worden, misschien kan ik dan schilderen.” Welnu Dames en Heeren, ik hoop, met uw permissie honderd en vier te worden!
Tenslotte nog een door de schilder geschreven opheldering:
Een misverstand is dat ik op middelbare scholen zou hebben les gegeven. Ook schilderde ik nooit ’s nachts. Overdag werkte ik, ’s avonds gaf ik les o.a. op de Academie v. Beeldende Kunsten. H.L.
Wanneer hij aan een schilderij begon, maakte hij eerst een bijna abstracte schets van wat hem trof. Dat konden diverse onderwerpen zijn, bijv. een stadsgezicht, een oude stadsmuur, een paar oude koggeschepen of enkele boerderijdieren. Vanuit deze welhaast abstracte reconstructie van het gegeven op het schetsblad, werd, meestal ook nog eerst via een aparte kleurschets, op vollinnen een onderschildering in Tempera (eiwitverf) neergezet. Daar overheen werd, laag na laag, het glacis van olieverf (Talens Rembrandt-kwaliteit) gelegd, totdat zo'n schilderij een bijzondere glans kreeg, waarbij een groot contrast ontstond.
De schilder zelf heeft zijn werkmethode duidelijk op papier vermeld tijdens een door hem uitgesproken openingsspeech t.g.v. een gehouden tentoonstelling (mogelijk in Zutphen). Je vindt het in zijn onderstaande verhandeling. Al zijn informatie geeft tegelijk een redelijk verhelderend beeld van zijn loopbaan als schilder.
Ik zal ongeveer 30 jr. geweest zijn toen ik ernstig ziek werd. Ik lag in het ziekenhuis en had héél hoog koorts, maar het was in het geheel niet onaangenaam. want ik had de prachtigste visioenen, die ik daarna maar hoogst zelden heb gehad. Zoodra ik mijn oogen sloot zag ik de prachtigste taferelen in haast ondenkbaar schitterende kleuren. Opende ik mijn oogen, dan zag ik alleen maar de ziekenkamer waarin ik lag. Niets verontrustends.
Nu is het eigenaardige dat ik als klein kind ook ernstig ziek geweest ben, typhus, met zijn hooge koorts. Het is zeker niet ondenkbaar, dat ik toen ook heel mooie tafereelen heb gezien, in elk geval, ik heb heel klein nog, altijd gezegd schilder te willen worden en mijn ouders gaven me reeds op mijn elfde jaar teeken- en schilderlessen. Woensdag- en Zaterdagmiddag ging ik met de tram naar R’dam en werkte daar op ’t atelier van Willem Hardenberg mijn leermeester en tegelijk vertrouwensman, een goed teekenaar met een zeer verfijnde kunstsmaak.
Ik maakte toen al mijn eerste schilderijen en wonderlijk misschien genoeg in dezelfde trant, waarin ik nu schilder. Mijn geboortestad heeft niet nagelaten groote indruk op mij te maken. Het oude Schiedam van toen met z’n 30 m hooge korenmolens, zijn oude pakhuizen, zijn havens, zijn steegjes en sloppen. Ze waren mijn eerste onderwerpen.
Toen ik ongeveer 20 jaar was begon mijn academische loopbaan. Aan de Haagsche Academie v. Beeldende Kunsten heb ik ongeveer 3½ jaar gewerkt. Daarna vestigde ik me als schilder in Den Haag.
Mijn eerste, veel te vroege tentoonstelling was bij Kleijkamp. Inn die tijd exposeerde ik vrij veel, totdat ik me in Epe vestigde waar ik vrij afgezonderd werkte in de eenzaamheid en van nu af exposeerde ik maar zelden. Met mijn (tweede) Vrouw heb ik veel gereisd in ’t buitenland. De bergen hebben me altijd bijzonder aangetrokken.
Ik heb heel hard gewerkt en me in ’t bijzonder toegelegd om een deugdelijke techniek te verkrijgen. Die komt niet vanzelf. Mijn voorstudies hebben me de weg gewezen. Bij het schoonmaken van mijn penseelen met wit papier werd ik dikwijls getroffen door de meest wonderlijke kleurcombinatie. Het heeft er toe geleid dat ik nu voorstudies in kleur ging maken in plaats van alleen maar voorstudies in zwart-wit zooals ik tot nog toe had gedaan. U zult er enkele van kunnen bekijken. Honderden voorstudies heb ik in de loop van de jaren gemaakt, evenveel bijna ervan omgewerkt
of vernietigd. Als ik nu rondloop met het idee een nieuw doek te maken zoek ik tusschen al die voorstudies, de meeste zijn slechts kleurstudies en meestal vind ik direct diegene die me inspireert bij mijn nieuwe onderwerp. (Honderden en honderden uren heb ik besteed met het maken van die voorstudies, ik kan er nooit mee ophouden, telkens maak ik erbij en doe andere weg.) Ik maak nu een ontwerp in zwart-wit, soms meer dan één en dan pas begin ik met het schilderij, eerst in tempera, in olieverf, vrij dik. Dit moet eerst goed drogen. Dan met tusschenpoozen van ongeveer een week, schilder ik het geheel over, telkens en telkens weer met dunne verflagen. Op sommige van de hier aanwezige doeken zijn wel 20 - 30 lagen verf over elkaar aangebracht. Zoo heb ik honderden schilderijen opgezet, waarvan ik de meeste vernietigd heb alvorens ze voleindigd waren, om reden dat ze me in t geheel niet bevielen.
Heel veel dank ben ik verschuldigd aan mijn (tweede) Vrouw die net zoo kritisch is als ik, misschien nog meer. Alvorens ik ’s morgens begin bekijken we heel erg kritisch het doek van de dag, bespreken wat er aan gewerkt en eventueel veranderd moet worden en dan ga ik aan ’t werk met de moed van de wanhoop. Elke dag werk ik aan een ander doek, totdat het eerste weer, goed nagedroogd, aan de beurt is, zoodat ik gewoonlijk aan 8 à 10 schilderijen (of meer) tegelijk werk. Maar ook heel oude schilderijen krijgen meestal hun beurt, Ik las eens van een heel ouden schilder, een van de beroemdste klassieken dat hij bad, zestig jaar geworden: “Och Heer, laat me 80 worden, misschien kan ik dan schilderen.” Welnu Dames en Heeren, ik hoop, met uw permissie honderd en vier te worden!
Tenslotte nog een door de schilder geschreven opheldering:
Een misverstand is dat ik op middelbare scholen zou hebben les gegeven. Ook schilderde ik nooit ’s nachts. Overdag werkte ik, ’s avonds gaf ik les o.a. op de Academie v. Beeldende Kunsten. H.L.